Mogelijk belangrijker dan zijn behandeling van marmer is de unieke benadering die Bernini had van het portret: hij had uitgesproken ideeën over het moment waarop iemand het best tot zijn recht komt in een weergave in steen. Dat was al te zien in de kop van Montoya (zie deel 1 van deze lezing) maar is het best te bestuderen aan de hand van de twee portetbustes die Bernini in 1632 vervaardigde van kardinaal Scipione Borghese, de kunstverzamelaar voor wie Bernini de Borghese-sculpturen had gemaakt (zie deel 2 van deze lezing). In dit deel staan we ook stil bij de waarde die de bronnen hebben voor een goed begrip van het werk van Bernini. De biografieën van Baldinucci (1682) en Domenico (1713) en het dagboek van Chantelou (1665), geïntroduceerd in deel 1 van deze lezing, hebben veel te zeggen over Bernini's portretkunst in het algemeen en de twee bustes van Scipione Borghese in het bijzonder. Over de totstandkoming van deze twee bustes vertellen Baldinucci en Domenico tegenstrijdige verhalen. Aan het eind van dit deel wordt een poging gedaan de verschillen te verklaren.